Hoewel het belang van de interlokale tram met name voor het platteland moeilijk te overschatten valt, heeft de bloeiperiode van dit railvervoer relatief kort geduurd. De introductie van de Ford model T in Nederland in de jaren 1920, en de Ford TT als variant voor vrachtwagens en autobussen, betekende voor veel interlokale trams het begin van het einde.
Bij de stichting Historisch Streekvervoer Achterhoek wordt een Ford model TT autobus bewaard.

 

Waar een trein te duur zou worden ...

In de tweede helft van de negentiende eeuw kwam een nieuw soort railvervoer in gebruik: de interlokale tram. Deze tram werd - vaak als aanvulling op de spoorwegen - aangelegd op korte afstanden en daar waar minder vervoer te verwachten viel. In dunbevolkte gebieden bijvoorbeeld, waar wel behoefte ontstond aan snel vervoer, maar waar de aanleg van een echte trein te duur zou worden.

In 1866 ging in ons land de eerste interlokale tram rijden, een paardentram van Den Haag naar Delft. De eerste stoomtram verscheen rond 1880 en zo'n twintig jaar later volgde de elektrische tram. Tot medio de jaren 1920 werd in Nederland zo'n 2500 kilometer interlokale tramlijn aangelegd. Deze lijnen verschenen door het hele land. Net als het lokaalspoor is de interlokale tram voor de ontsluiting van het platteland van onschatbare betekenis geweest.

Vanaf de jaren 1930 ondervond de interlokale tram, net als het lokaalspoor, steeds meer concurrentie van autobus en vrachtwagen. In de jaren vijftig kwam daar nog het opkomende privé-vervoer bij. Rond 1970 was de interlokale tram vrijwel geheel van het Nederlandse toneel verdwenen.

Onderstaand worden schematisch enkele belangrijke ontwikkelingen in de geschiedenis van het railvervoer op interlokale tramlijnen weergegeven.

  • 1866: Opening eerste interlokale paardentramlijn (Den Haag-Delft)
  • 1870 e.v.: Industriële Revolutie brengt een ongekende behoefte aan transportmogelijkheden met zich mee. Waar geen hoofdspoorlijn aangelegd kan worden, worden mogelijkheden voor lichtere vormen van (secundair) railvervoer onderzocht.
  • 1878: Lokaalspoorwegwet maakt secundair railvervoer (lokaalspoorwegen en interlokale tramwegen) mogelijk. Minder strenge eisen aan veilgheid, dus minder duur.
  • 1881: Eerste interlokale stoomtram (Breda - Oosterhout)
  • 1880-1900: Eerste fase aanleg interlokale tramwegen
  • 1899: Eerste elektrische tram met bovenleiding op interlokale tramlijn (Haarlem-Zandvoort)
  • 1900-1920: Nieuwe wetgeving maakt zwaardere en snellere trams mogelijk; tweede fase aanleg interlokale tramwegen
  • 1910-1925: Introductie moderne technieken om prestaties van stoomtrams te verbeteren, zoals oververhitter en voorwarmer-installatie van Ir. D. Verhoop.
  • 1914-1918: Sterk stijgende exploitatiekosten als gevolg van de Eerste Wereldoorlog
  • 1920 e.v.: Opkomst wegvervoer; concurrentie voor interlokale tram door autobus en vrachtwagen
  • 1920 e.v.: Modernisering interlokale tramlijnen door invoering verbrandingsmotortractie (benzinemotor) en elektrificatie; modernisering rollend materieel
  • 1927: Regulering "wilde" autobusdiensten door vergunningenstelsel
  • 1930: Opheffing laatste interlokale paardentramlijn (Makkum - Harkezijl)
  • 1930 e.v.: Invoering dieselmotor: vervanging van stoom- door dieselmechanische en dieselelektrische trams leidt tot sterke kostenbesparing. Ook benzinemotoren in trams worden door dieselmotoren vervangen.
  • 1930-1940: Ondanks kostenbesparing leidt de concurrentie met het wegvervoer tot sluiting van een groot aantal interlokale tramlijnen, met name stoomtramlijnen. Een aantal tramlijnen blijft nog lang in gebruik voor goederenvervoer
  • 1934 e.v.: Concentraties bij trambedrijven
  • 1940-1945: Tweede wereldoorlog; onder moeilijke omstandigheden moet veel vervoerd worden. Opleving interlokale stoomtram, die tot enkele jaren na de oorlog voortduurt. In 1944 spoorwegstaking, waarbij ook het trampersoneel betrokken wordt.
  • 1950 e.v.: Wederopbouwperiode. Toenemend vervoer, maar ook toenemende concurrentie voor interlokale tram door sterke ontwikkeling (particulier) wegverkeer.
  • 1950 e.v.: Voortgaande afbraak van het interlokaal tramwegnet
  • 1963: Laatste stoomtramlocomotief buiten dienst
  • 1966: Opheffing laatste "klassieke" plattelandstram (Spijkenisse - Hellevoetsluis)
  • 1965 e.v.: Opheffing goederenvervoer op de overgebleven interlokale tramlijnen .

Meer informatie over de interlokale tram

 


De onderstaande objecten geven met elkaar een beeld van enkele belangrijke ontwikkelingen in de geschiedenis van de interlokale tram in ons land.