In 1878 werd een wet uitgevaardigd die het mogelijk maakte spoorlijnen
aan te leggen die niet helemaal in overeenstemming waren met de
bestaande spoorweg-wetgeving voor het hoofdspoor. Deze zogenaamde
"lokaalspoorwegen" waren eenvoudig van aanleg en de treinen
mochten er niet te hard rijden. Aanvankelijk was de maximum snelheid
op deze spoorwegen 30 kilometer per uur!
Lokaalspoorlijnen waren dan ook veel minder duur in aanleg en exploitatie dan een hoofdspoorlijn en ze werden -net als interlokale tramlijnen- aangelegd
op korte afstanden en daar waar minder vervoer te verwachten viel,
bijvoorbeeld in dunbevolkte gebieden. Ze waren daarmee vooral van grote betekenis
voor de ontsluiting van het platteland. Lokaalspoorlijnen werden
voor het merendeel geëxploiteerd door de bestaande spoorwegmaatschappijen.
Vanaf de jaren 1930 ondervond het lokaalspoor,
net als de interlokale tram, steeds meer concurrentie van autobus
en vrachtwagen. Was rond 1940 het meeste personenvervoer op de lokaalspoorlijnen
al opgeheven, in 1980 was ook het goederenvervoer op deze lijnen
vrijwel geheel verdwenen.
Onderstaand worden schematisch enkele belangrijke ontwikkelingen
in de geschiedenis van het railvervoer op lokaalspoorlijnen weergegeven.
1870 e.v.: Industriële Revolutie brengt een ongekende behoefte aan transportmogelijkheden met zich mee. Waar geen hoofdspoorlijn aangelegd kan worden, worden mogelijkheden voor lichtere vormen van (secundair) railvervoer onderzocht.
1878: Lokaalspoorwegwet maakt secundair railvervoer (lokaalspoorwegen en interlokale tramwegen) mogelijk. Minder strenge eisen aan veilgheid, dus minder duur.
1881: Opening eerste lokaalspoorweg tussen Haarlem en Zandvoort
1881 e.v.: Ingebruikname van locomotieven, speciaal gebouwd voor lokaalspoor
1880-1910: Aanleg van een groot aantal lokaalspoorlijnen, veelal op lokaal en regionaal initiatief en lokaal en regionaal gefeinccierd; exploitatie wordt doorgaans uitbesteed aan de "grote"spoorwegmaatschappijen
1920: SS, HSM en NCS vormen belangengemeenschap "Nederlandse Spoorwegen"; materieelparken worden samengevoegd, ook het lokaalspoormaterieel
1920: Lokaalspoor- en interlokale tramwegen worden wettelijk aan elkaar gelijk gesteld
1920 e.v.: Opkomst wegvervoer; concurrentie voor met name lokaalspoor door autobus en vrachtwagen
1923: Invoering verbrandingsmotortractie op lokaalspoorlijnen (benzinemotoren)
1927: Regulering "wilde" autobusdiensten door vergunningenstelsel
1931 e.v.: Invoering dieselelektrische tractie; vervanging van stoom- door dieseltreinen leidt tot sterke kostenbesparing
1930-1940: Ondanks kostenbesparing vindt in de concurrentiestrijd met het wegvervoer sluiting van een groot aantal lokaalspoorlijnen plaats. Vooral passagiersdiensten worden opgeheven; een aantal lokaalspoorlijnen blijft nog lang in gebruik voor goederenvervoer.
1937: Maatschappijen SS, HSM en NCS fuseren daadwerkelijke in de "N.V. Nederlandsche Spoorwegen" (NS)
1940-1945: Tweede wereldoorlog; onder moeilijke omstandigheden moet veel vervoerd worden. In 1944 spoorwegstaking.
1950 e.v.: Wederopbouwperiode. Toenemend vervoer, maar ook toenemende concurrentie in het goederenvervoer door vrachtwagens
1950-1958: Voortgaande vervanging van stoomtractie door dieselelektrische tractie
1950-1955: Modern dieselmaterieel vervangt de laatste stoomlocomotieven op lokaalspoorlijnen en hoofdspoorlijnen met slechts een lokaal en regionaal karakter
1965 e.v.: Opheffing goederenvervoer op de meeste overgebleven lokaalspoorlijnen
De onderstaande objecten geven bij elkaar
een representatief beeld van enkele belangrijke ontwikkelingen in
de geschiedenis van het lokaalspoor in ons land.