Voordat de paardentram haar zegetocht begon, werd het lokale vervoer op veel plaatsen in Nederland verzorgd met behulp van zogenaamde "paarden-omnibussen".
In het Borg- en Rijtuigmuseum Nienoord te in Leek wordt deze stadsomnibus uit 1875 bewaard. Dit rijtuig heeft onder andere dienst gedaan in Amsterdam en in de omgeving van Haarlem. Foto: Borg- en Rijtuigmuseum Nienoord
Onmisbare schakel
in de stadsontwikkeling
In de tweede helft van de negentiende eeuw
verscheen in diverse plaatsen de lokale tram als uitermate geschikt
massavervoermiddel binnen de bebouwde kom. Vooral voor de grotere
gemeenten bleek de tram een onmisbare schakel in de stadsontwikkeling.
In 1864 reed in Den Haag eerste tram in ons land, een tram die
door door paarden werd getrokken. Vele steden volgden. Na 1900 werd
de overstap gemaakt naar de elektrische tram en in de eerste helft
van de twintigste eeuw was de lokale tram het meest gebruikte vervoermiddel.
Tien steden hadden in die tijd een eigen tramnet.
Vanaf de jaren 1930 kreeg de lokale tram concurrentie van de autobus
en het privé-vervoer. Alleen in en rond de grote steden rijden nu nog trams.
Maar ze blijken nog altijd onmisbaar; in Amsterdam, in Rotterdam,
in Utrecht en Den Haag, het stedelijk vervoer is er ondenkbaar zonder
tram!
Onderstaand worden schematisch enkele belangrijke ontwikkelingen in de geschiedenis van het railvervoer
op lokale tramlijnen weergegeven.
1864: Eerste tram in Nederland geopend: de lokale paardentramlijn Den Haag - Scheveningen
1870 e.v.: Industriële Revolutie en de hiermee samenhangende verstedelijking brengen een enorme ontwikkeling van het lokale verkeer met zich mee, waarin voor de tram een hoofdrol is weggelegd
1900 e.v.: Vervanging paardentrams door elektrische trams
1920: Wegvervoer komt op als concurrent van de tram, ook lokaal; resterende paardentrams worden vervangen door autobussen
1927: Regulering "wilde" busdiensten door vergunningenstelsel
1930-1940: Ook lokale elektrische trams worden steeds vaker vervangen door autobussen.
1940-1945: Tweede wereldoorlog; onder moeilijke omstandigheden moet veel vervoerd worden. In 1944 spoorwegstaking, waarbij ook het trampersoneel betrokken wordt.
1945-1960: In alle kleine en middelgrote plaatsen worden de tramdiensten opgeheven. Alleen in de drie grote steden blijven elektrische trams rijden.
1950: Wederopbouwperiode. Sterke stedelijke ontwikkeling; bouw naoorlogse uitbreidingswijken. In de drie grote steden volgt in verband hiermee sterke uitbreiding tramnet.
1950: Introductie nieuwe, moderne tramtypen (Gelede tram, PCC-car)
1950-1970: Ook in de drie grote steden vindt herbezinning plaats op de plaats van de tram in het openbaar vervoer; ontwikkeling van nieuwe visies op vervoer in stad en agglomeratie, waarin de lokale tram heeft afgedaan en vooral metro en autobus een rol spelen.
1970 e.v.: Herwaardering van de lokale tram komt op gang, met plaats voor de tram naast, of zelfs in plaats van, metro en autobus. Uitbreiding van stedelijk gebied gaat onverminderd door; nieuwe tramlijnen worden geopend, nieuw materieel in dienst.
Meer informatie over de lokale tram
Een algemeen verhaal over de geschiedenis van de Nederlandse tram is te vinden in de Wikipedia. Zie in de Wikipedia ook een lemma
over de tram in het algemeen.
Over
de ontwikkeling van de lokale tram in relatie tot de transporttrevolutie
van de 19e eeuw is veel informatie te vinden in het standaadwerk
'Techniek in in Nederland in de 20e eeuw'.
De onderstaande objecten geven met elkaar
een beeld van enkele belangrijke ontwikkelingen in de geschiedenis
van de lokale tram in ons land. Klik op het object voor meer informatie.
Eind jaren 1960 wordt in Rotterdam de eerste
metrolijn in Nederland geopend. Er worden in die tijd nieuwe
visies op stadsvervoer ontwikkeld, waarin lokale tram heeft
afgedaan.
Bij de Rotterdamse Stichting Romeo is een exemplaar van de eerste
metrorijtuigen van Nederland bewaard gebleven.
Dit rijtuig is als A-object ingeschreven in het Nationaal Register
Railmonumenten. Foto: Stichting RoMeO