Dieselmotorrijtuig NS DE41 is de
eerste dieseltrein die na de Tweede Wereldoorlog werd gebouwd voor
het vervoer van reizigers. Na dit exemplaar volgden nog tientallen
die de nog rijdende stoomtreinen vervingen op de minder drukke spoorlijnen
in ons land.
In de jaren '30 werd een nieuw vervoermiddel populair: de auto.
Voor veel mensen bleek de auto, en dan met name de autobus en de
vrachtwagen, steeds vaker een goed alternatief voor het lokaalspoor.
Dit leidde er toe dat de Nederlandse Spoorwegen (NS) veel lokaalspoorlijnen
sloot, in ieder geval voor het personenvervoer. Ook op wat meer
afgelegen hoofdspoorlijnen verdween veel personen-vervoer, waarmee
deze veelal het karater van een lokaalspoorlijn kregen.
Ondanks de concurrentie van de auto verliep de modernisering
van het spoorbedrijf in snel tempo. In 1953 en 1954 werden 30
motorrijtuigen en 45 treinstellen
gebouwd door de firma Allan in Rotterdam om de nog rijdende stoomtreinen
van de NS op hoofdlijnen met een lokaal karakter te vervangen. De
exploitatie werd door deze modernisering veel goedkoper. De techniek
en de vormgeving van de nieuwe
dieseltreinen was gebaseerd op die van de dieselelektrische treinstellen
als de NS 27 uit de jaren 1930.
Rond 1980 werd een aantal treinstellen gemoderniseerd. Deze bleven
tot circa 2000 in gebruik. De motorrijtuigen werden niet verbouwd
en verdwenen rond 1990 van het spoor.
Dieselmotorrijtuig NS DE 41 als Railmonument
Het eerste rijtuig werd gered door de stichting Stibans en is nu
te zien in het Nederlands Spoorwegmuseum. Dieselmotorrijtuig NS
DE41 is het oudste voorbeeld voor het nieuwe materieel dat werd
ingezet om de stoomtractie op hoofdspoorlijnen met een lokaal karakter
te vervangen.